Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word buil

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
bubonic plague
🔗 Een 15‐jarige jongen uit Kirgizië is vorige week overleden aan de builenpest.
(abces; ettergezwel)

DutchEnglish
buil bolt; boss; botch; bruise; bump; gathering; lump; swelling
daar kun je je geen buil aan vallen it won’t ruin you; it won’t kill you
builenpest bubonic plague
etterbuil abscess
pestbuil plague‐sore