Dutch–English dictionary

English translation of the Dutch word bouwmeester

Dutch → English
  
DutchEnglish (translated indirectly)Esperanto
(architect)
🔗 De bouwmeester van zijn kant liet, toen hij na verloop van tijd zijn einde voelde naderen, zijn zoons komen—hij had er twee—en lichtte hen in wat voor list hij had toegepast om ervoor te zorgen dat zij een onbezorgd leventje zouden kunnen lijden.
(aanleggen; optrekken);
🔗 Wie heeft die oude steden gebouwd?
(timmeren)
🔗 Dat is de plaats waar ik de jonk aan het bouwen ben.
(construeren)
(doctorandus)
🔗 Arglistig draaide het nummer van het advocatenkantoor en vroeg naar meester Van Andel.
(heer; patroon);
🔗 O, meester, denk zulke dingen toch niet!
(leraar)

DutchEnglish
bouwmeester architect; builder; master builder
bouwen build; construct; cultivate; culture; erect; fabricate; frame; grow; put up; raise; rear; throw
meester adept; lord; master; preceptor; proficient