Dutch–English dictionary
English translation of the Dutch word ambtstermijn
| Dutch | English (translated indirectly) | Esperanto |
|---|---|---|
| (ambtsperiode) | term of office | |
🔗 Napolitano had in eerste instantie aangegeven niet beschikbaar te zijn voor een tweede ambtstermijn. | ||
| (betrekking; plaats) | ; ; | |
🔗 Denk toch aan zijn heilig ambt, zoon. | ||
| (betrekking; plaats; post) | ; ; | |
🔗 „Zeker, eerwaarde vader,” zei de leermeester, „ik ben niet tot dit hoge ambt gekomen zonder hiervan op de hoogte te zijn.” | ||
| (tijdruimte; tijdsbestek) | ||
🔗 Het jaarlijkse bedrag kan overigens ook in maandelijkse termijnen worden betaald. | ||
| Dutch | English |
|---|---|
| ambtstermijn | ⇆ term of office |
| ambt | ⇆ appointment; ⇆ employment; ⇆ function; ⇆ ministration; ⇆ ministry; ⇆ office; ⇆ place; ⇆ post |
| termijn | ⇆ instalment; ⇆ term; ⇆ time‐limit; ⇆ period; ⇆ time |