The conjugation of the Dutch verb hebben

Irregular forms are printed in red.
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) heb(ik) had
(jij) hebt; heb (jij)(jij) had
(hij) heeft(hij) had
(wij) hebben(wij) hadden
(gij) hebt(gij) hadt
(zij) hebben(zij) hadden
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) hebbe(dat ik) hadde
(dat jij) hebbe(dat jij) hadde
(dat hij) hebbe(dat hij) hadde
(dat wij) hebben(dat wij) hadden
(dat gij) hebbet(dat gij) haddet
(dat zij) hebben(dat zij) hadden
Gebiedende wijs
AlgemeenMeervoud
hebhebt
Deelwoorden
TegenwoordigVerleden
hebbend(e)(hebben) gehad