Information du mot aanzien (néerlandais → espéranto: toleri)

Synonymes: dulden, gedogen, harden, lijden, pikken, toelaten, tolereren, velen, verdragen, kunnen tegen, op zich laten zitten, gelijden

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈanzin/
Césureaan·zien

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) zie aan(ik) zag aan
(jij) ziet aan(jij) zag aan
(hij) ziet aan(hij) zag aan
(wij) zien aan(wij) zagen aan
(jullie) zien aan(jullie) zagen aan
(gij) ziet aan(gij) zaagt aan
(zij) zien aan(zij) zagen aan
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) aanzie(dat ik) aanzage
(dat jij) aanzie(dat jij) aanzage
(dat hij) aanzie(dat hij) aanzage
(dat wij) aanzien(dat wij) aanzagen
(dat jullie) aanzien(dat jullie) aanzagen
(dat gij) aanziet(dat gij) aanzaget
(dat zij) aanzien(dat zij) aanzagen
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
zie aanziet aan
Participes
Participe présentParticipe passé
aanziend, aanziende(hebben) aangezien

Traductions

allemanddulden; ertragen
anglaisendure; put up with; tolerate; abide; brook; stand; stomach; bear
catalantolerar
danoiståle
espagnoltolerar
espérantotoleri
féringienloyva; tola; torga
françaistolérer
frison occidentallije
frison saterlandduldje
islandaisþola
italiensopportare; tollerare
latintolerare
norvégientåle
papiamentosoportá; tolerá
portugaisaturar; suportar; tolerar
suédoiståla
tchèquesnášet; tolerovat
thaïทาน