Information du mot noemen (néerlandais → espéranto: nomi)

Synonymes: uitmaken voor, vernoemen, heten

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈnumə(n)/
Césurenoe·men

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) noem(ik) noemde
(jij) noemt(jij) noemde
(hij) noemt(hij) noemde
(wij) noemen(wij) noemden
(jullie) noemen(jullie) noemden
(gij) noemt(gij) noemdet
(zij) noemen(zij) noemden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) noeme(dat ik) noemde
(dat jij) noeme(dat jij) noemde
(dat hij) noeme(dat hij) noemde
(dat wij) noemen(dat wij) noemden
(dat jullie) noemen(dat jullie) noemden
(dat gij) noemet(dat gij) noemdet
(dat zij) noemen(dat zij) noemden
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
noemnoemt
Participes
Participe présentParticipe passé
noemend, noemende(hebben) genoemd

Exemples d’usage

Een inwoner van Laos noemt men een Laotiaan.
Hij wordt ook wel kloosterplant of blarenplant genoemd.

Traductions

afrikaansnoem; vernoem
allemandheißen; nennen; benennen; ernennen
anglaiscall; dub; name; term
anglais (vieil anglais)genemnan
bas allemandnöämen
danoiskalde
espagnolllamar; nombrar
espérantonomi
françaisnommer
frison occidentalneame; hite; ferneame
frison saterlandbenaame; heete; naame
islandaisnefna
italienchiamare
luxembourgeoisnennen
norvégienkalle
polonaisnazwać; wynmienić
portugaischamar; denominar; nomear
russeназвать; называть
scotscry
sranankari
suédoisbenämna; heta; kalla
tchèquejmenovat; nazvat; nazývat; pojmenovat; vyjmenovat
thaïเรียก; เรียกว่า