Information du mot aanspreken (néerlandais → espéranto: alparoli)

Synonymes: aanklampen, toespreken

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈansprekə(n)/
Césureaan·spre·ken

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) spreek aan(ik) sprak aan
(jij) spreekt aan(jij) sprak aan
(hij) spreekt aan(hij) sprak aan
(wij) spreken aan(wij) spraken aan
(jullie) spreken aan(jullie) spraken aan
(gij) spreekt aan(gij) spraakt aan
(zij) spreken aan(zij) spraken aan
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) aanspreke(dat ik) aansprake
(dat jij) aanspreke(dat jij) aansprake
(dat hij) aanspreke(dat hij) aansprake
(dat wij) aanspreken(dat wij) aanspraken
(dat jullie) aanspreken(dat jullie) aanspraken
(dat gij) aanspreket(dat gij) aanspraket
(dat zij) aanspreken(dat zij) aanspraken
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
spreek aanspreekt aan
Participes
Participe présentParticipe passé
aansprekend, aansprekende(hebben) aangesproken

Exemples d’usage

Als ik die vrouw daar aanspreek, vindt ze mij een vieze ouwe man.
U wilt het me misschien wel vergeven dat ik u niet in het Engels aanspreek.
Gisterochtend werd hij op een terras van een café in het oosten van het land aangesproken door een verhitte moslim van Marokkaanse afkomst, vertelt hij.
Wanneer men hem erover aansprak, mompelde hij geërgerd dat hij moest denken en viel dan in slaap.
Ten slotte draaide Benedict zich om en scheen het meisje aan te spreken.

Traductions

afrikaanstoespreek
allemandansprechen
anglaisaddress; accost
espagnoldirigir la palabra a; dirigirse a
espérantoalparoli
françaisaborder; adresser la parole à; interpeller; parler à
frison occidentaloanklampe; oansprekke; tasprekke
frison saterlandanspreeke
hongroismegszólít
latinappellare