Information du mot aanbreken (néerlandais → espéranto: komenciĝi)

Synonymes: aanvangen, beginnen, ingaan, ertoe overgaan, een aanvang nemen, inzetten, intreden

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈambrekə(n)/
Césureaan·bre·ken

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(hij) breekt aan(hij) brak aan
(zij) breken aan(zij) braken aan
Subjonctif
PrésentPassé
(dat hij) aanbreke(dat hij) aanbrake
(dat zij) aanbreken(dat zij) aanbraken
Participes
Participe présentParticipe passé
aanbrekend, aanbrekende(zijn) aangebroken

Exemples d’usage

Toen de dag aanbrak, verplaatsten wij ons kamp naar het boveneinde van het dal.
Er breken moeilijke tijden aan.
Hij begreep echter dat dit moment nu aangebroken was.
De dag des onheils was eindelijk aangebroken.

Traductions

afrikaans’n aanvang neem; begin
albanaisfilloj
allemandanfangen; beginnen; seinen Anfang nehmen; losgehen
anglaisbegin; commence; start; be started; set in; kick off
bas allemandbeginnen
danoisbegynde
espagnolcomenzar; empezar; principiar
espérantokomenciĝi
féringienverða byrjaður
françaisdébuter
frison occidentalbegjinne; oanbrekke; oanfange; oangean
frison saterlandbeginne; ounfange
gaélique écossaistòisich
italiencominciare
norvégienbegynne
papiamentokuminsá
portugaiscomeçar
srananbigin
suédoisbegynna; börja
tchèquepočínat; počít; začínat; začít; zahájit
thaïเริ่ม
turcbaşlamak