Information du mot neigen (néerlandais → espéranto: emi)

Parti du discoursverbe
Prononciation/nɛi̯ɣə(n)/
Césurenei·gen

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) neig(ik) neigde
(jij) neigt(jij) neigde
(hij) neigt(hij) neigde
(wij) neigen(wij) neigden
(jullie) neigen(jullie) neigden
(gij) neigt(gij) neigdet
(zij) neigen(zij) neigden
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) neige(dat ik) neigde
(dat jij) neige(dat jij) neigde
(dat hij) neige(dat hij) neigde
(dat wij) neigen(dat wij) neigden
(dat jullie) neigen(dat jullie) neigden
(dat gij) neiget(dat gij) neigdet
(dat zij) neigen(dat zij) neigden
Participes
Participe présentParticipe passé
neigend, neigende(hebben) geneigd

Exemples d’usage

„Mogelijk,” zei Mowgli, met een heel onaangename trek op het gelaat, „maar vanavond ben ik daar toch helemaal niet toe geneigd.”

Traductions

allemandLust haben; geneigt sein; neigen; mögen
anglaishave a tendency; tend; be inclined; be apt to
espérantoemi
féringientíma
latinacclinare
polonaisbyć skłonnym
portugaister tendência a