Information du mot heten (néerlandais → espéranto: nomi)

Synonymes: noemen, uitmaken voor, vernoemen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ɦetə(n)/
Césurehe·ten

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) heet(ik) heette
(jij) heet(jij) heette
(hij) heet(hij) heette
(wij) heten(wij) heetten
(jullie) heten(jullie) heetten
(gij) heet(gij) heettet
(zij) heten(zij) heetten
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) hete(dat ik) heette
(dat jij) hete(dat jij) heette
(dat hij) hete(dat hij) heette
(dat wij) heten(dat wij) heetten
(dat jullie) heten(dat jullie) heetten
(dat gij) hetet(dat gij) heettet
(dat zij) heten(dat zij) heetten
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
heetheet
Participes
Participe présentParticipe passé
hetend, hetende(hebben) geheten

Exemples d’usage

Het gemene volk heet mij schoolmeester.

Traductions

afrikaansnoem; vernoem
allemandheißen; nennen; benennen; ernennen
anglaiscall
anglais (vieil anglais)genemnan
bas allemandnöämen
danoiskalde
espagnolllamar; nombrar
espérantonomi
françaisnommer
frison occidentalneame; hite; ferneame
frison saterlandbenaame; heete; naame
islandaisnefna
italienchiamare
luxembourgeoisnennen
norvégienkalle
polonaisnazwać; wynmienić
portugaischamar; denominar; nomear
russeназвать; называть
scotscry
sranankari
suédoisbenämna; heta; kalla
tchèquejmenovat; nazvat; nazývat; pojmenovat; vyjmenovat
thaïเรียก; เรียกว่า