Information du mot dunken (néerlandais → espéranto: opinii)

Synonymes: achten, geloven, menen, van mening zijn, vinden, de mening toegedaan zijn

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈdɵŋkə(n)/
Césuredun·ken

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) dunk(ik) docht, dacht, dunkte
(jij) dunkt(jij) docht, dacht, dunkte
(hij) dunkt(hij) docht, dacht, dunkte
(wij) dunken(wij) dochten, dachten, dunkten
(jullie) dunken(jullie) dochten, dachten, dunkten
(gij) dunkt(gij) docht, dacht, dunktet
(zij) dunken(zij) dochten, dachten, dunkten
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) dunke(dat ik) dochte, dachte, dunkte
(dat jij) dunke(dat jij) dochte, dachte, dunkte
(dat hij) dunke(dat hij) dochte, dachte, dunkte
(dat wij) dunken(dat wij) dochten, dachten, dunkten
(dat jullie) dunken(dat jullie) dochten, dachten, dunkten
(dat gij) dunket(dat gij) dochtet, dachtet, dunktet
(dat zij) dunken(dat zij) dochten, dachten, dunkten
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
dunkdunkt
Participes
Participe présentParticipe passé
dunkend, dunkende(hebben) gedocht, gedunkt

Exemples d’usage

Wat dunkt u daarover, meneren?
Wat dunkt u van gindse weide?

Traductions

allemandbedünken; befinden; dafür halten; erachten; meinen
anglaisdeem; opine; think; feel; hold; reckon; see; believe; find
bas allemandmeynen; gelöyven
catalancreure; opinar
danoismene; synes
espagnolopinar
espérantoopinii
finnoisarvella
françaisêtre d’avis; penser que
frison occidentalachtenearje; achtsje; miene; fine
frison saterlandbefiende; deerfoar hoolde; meene
islandaismér finnst
latinopinari
norvégiensynes
papiamentoopiná
polonaismniemać; śadzieć
portugaisjulgar; opinar; ser de opinião
suédoisanse; tycka
tchèquedomnívat se; mínit