Information du mot hardlopen (néerlandais → espéranto: kuri)

Synonymes: hollen, rennen, snellen

Parti du discoursverbe
Prononciation/ˈɦɑrtlopə(n)/
Césurehard·lo·pen

Conjugaison

Indicatif
PrésentPassé
(ik) loop hard(ik) liep hard
(jij) loopt hard(jij) liep hard
(hij) loopt hard(hij) liep hard
(wij) lopen hard(wij) liepen hard
(jullie) lopen hard(jullie) liepen hard
(gij) loopt hard(gij) liept hard
(zij) lopen hard(zij) liepen hard
Subjonctif
PrésentPassé
(dat ik) hardlope(dat ik) hardliepe
(dat jij) hardlope(dat jij) hardliepe
(dat hij) hardlope(dat hij) hardliepe
(dat wij) hardlopen(dat wij) hardliepen
(dat jullie) hardlopen(dat jullie) hardliepen
(dat gij) hardlopet(dat gij) hardliepet
(dat zij) hardlopen(dat zij) hardliepen
Impératif
Singulier/PlurielPluriel
loop hardloopt hard
Participes
Participe présentParticipe passé
hardlopend, hardlopende(hebben) hardgelopen

Exemples d’usage

Moet ik het hele eind hardlopen?

Traductions

afrikaanshardloop
allemandlaufen; rennen; eilen
anglaisrun
catalancórrer
créole jamaïcainron
danoisløbe
espagnolcorrer
espérantokuri
féringienrenna
finnoisjuosta
françaiscourir
frison saterlandgau loope; loope
gaélique écossaisruith
galloisrhedeg
hongroisszalad
islandaisrenna
italiencorrere
latincurrere
norvégienløpe
papiamentokore
polonaisbiec
portugaiscorrer
russeбегать
scotsrin
srananlon
suédoiskila; raka
tchèqueběhat; běžet; běžeti; téci; utíkat
thaïวิ่ง
turckoşmak