Synoniemen: blijven, rusten, verblijven, zich ophouden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈtuvə(n)/ |
---|
Afbreking | toe·ven |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) toef | (ik) toefde |
(jij) toeft | (jij) toefde |
(hij) toeft | (hij) toefde |
(wij) toeven | (wij) toefden |
(jullie) toeven | (jullie) toefden |
(gij) toeft | (gij) toefdet |
(zij) toeven | (zij) toefden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) toeve | (dat ik) toefde |
(dat jij) toeve | (dat jij) toefde |
(dat hij) toeve | (dat hij) toefde |
(dat wij) toeven | (dat wij) toefden |
(dat jullie) toeven | (dat jullie) toefden |
(dat gij) toevet | (dat gij) toefdet |
(dat zij) toeven | (dat zij) toefden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
toef | toeft |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
toevend, toevende | (hebben) getoefd |
Rondom andere spitsen en klokketorens toonde zijn kijker hem reusachtige zwermen vogels, maar hier toefden ze nooit.
Het was de markies van Cantecler de Barneveldt, die hier graag toefde, omdat hij zelf een onbegrepen dichter was.
Met de intrede van de winter zouden trouwens ook de walvissen wegtrekken en het zou geen zin hebben nog langer te toeven.