Synoniemen: rusten, toeven, verblijven, zich ophouden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈblɛi̯və(n)/ |
---|
Afbreking | blij·ven |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) blijf | (ik) bleef |
(jij) blijft | (jij) bleef |
(hij) blijft | (hij) bleef |
(wij) blijven | (wij) bleven |
(jullie) blijven | (jullie) bleven |
(gij) blijft | (gij) bleeft |
(zij) blijven | (zij) bleven |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) blijve | (dat ik) bleve |
(dat jij) blijve | (dat jij) bleve |
(dat hij) blijve | (dat hij) bleve |
(dat wij) blijven | (dat wij) bleven |
(dat jullie) blijven | (dat jullie) bleven |
(dat gij) blijvet | (dat gij) blevet |
(dat zij) blijven | (dat zij) bleven |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
blijf | blijft |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
blijvend, blijvende | (zijn) gebleven |
Dan blijf ik liever hier.
Hoelang was je van plan te blijven?
Hun veiligheid was ter plaatse nog het grootst en dus bleven zij.
Je kunt beter bij mij blijven.
De anderen blijven op de basis tot wij terug zijn.
We gaan veel plezier maken maar denk eraan: blijf bij de groep!
Blijft u lang?