Synoniemen: bieden, uitloven, voorstellen
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈvorslan/ |
---|
Afbreking | voor·slaan |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) sla voor | (ik) sloeg voor |
(jij) slaat voor | (jij) sloeg voor |
(hij) slaat voor | (hij) sloeg voor |
(wij) slaan voor | (wij) sloegen voor |
(jullie) slaan voor | (jullie) sloegen voor |
(gij) slaat voor | (gij) sloegt voor |
(zij) slaan voor | (zij) sloegen voor |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) voorsla | (dat ik) voorsloege |
(dat jij) voorsla | (dat jij) voorsloege |
(dat hij) voorsla | (dat hij) voorsloege |
(dat wij) voorslaan | (dat wij) voorsloegen |
(dat jullie) voorslaan | (dat jullie) voorsloegen |
(dat gij) voorslaat | (dat gij) voorsloeget |
(dat zij) voorslaan | (dat zij) voorsloegen |
>Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
sla voor | slaat voor |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
voorslaand, voorslaande | (hebben) voorgeslagen |