Informatie over het woord lopen (Nederlands → Esperanto: iri)

Synoniem: gaan

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈlopə(n)/
Afbrekinglo·pen

Vervoeging

>
Aantonende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(ik) loop(ik) liep
(jij) loopt(jij) liep
(hij) loopt(hij) liep
(wij) lopen(wij) liepen
(jullie) lopen(jullie) liepen
(gij) loopt(gij) liept
(zij) lopen(zij) liepen
Aanvoegende wijs
Tegenwoordige tijdVerleden tijd
(dat ik) lope(dat ik) liepe
(dat jij) lope(dat jij) liepe
(dat hij) lope(dat hij) liepe
(dat wij) lopen(dat wij) liepen
(dat jullie) lopen(dat jullie) liepen
(dat gij) lopet(dat gij) liepet
(dat zij) lopen(dat zij) liepen
Gebiedende wijs
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
looploopt
Deelwoorden
Tegenwoordig deelwoordVerleden deelwoord
lopend, lopende(hebben/zijn) gelopen

Voorbeelden van gebruik

Zij liep mank en maakte zich ernstig zorgen over de wintersportvakantie waaraan zij een week later zou beginnen.
Hij draaide zich om en liep terug naar het huis.
Daar loopt die idioot weer.

Vertalingen

Afrikaansgaan
Catalaansanar
Deens
Duitsgehen; sich begeben; funktionieren; gelingen; Erfolg haben; klappen
Engelsgo
Engels (Oudengels)feran; gan; gangan
Esperantoiri
Faeröersfara; ganga
Finsmennä
Fransaller; se déplacer
Hawaiaanshele
Hongaarselmegy; megy
Italiaansandare; camminare
Jamaicaans Creoolsgo
Jiddischפֿאָרן
Kabylischddu; ṛuḥ
Latijnire; vadere
Luxemburgsgoen
Maleispergi
Nederduitsgån; loupen
Noors
Papiamentsbai
Poolsiść; pojechać
Portugeesandar; caminhar; ir
Roemeenspleca
Russischидти; поехать; пойти
Saterfriesgunge; loope; treede
Schotsgang; gae
Schots-Gaelischrach
Spaansir
Sranango
Swahili‐enda
Thaisไป
Tsjechischchodit; jít
Turksgitmek
Welsmynd
Westerlauwers Friesgean; farre
Zweeds