Synoniemen: lopen, vlieten, vloeien
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈstromə(n)/ |
---|
Afbreking | stro·men |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) stroom | (ik) stroomde |
(jij) stroomt | (jij) stroomde |
(hij) stroomt | (hij) stroomde |
(wij) stromen | (wij) stroomden |
(jullie) stromen | (jullie) stroomden |
(gij) stroomt | (gij) stroomdet |
(zij) stromen | (zij) stroomden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) strome | (dat ik) stroomde |
(dat jij) strome | (dat jij) stroomde |
(dat hij) strome | (dat hij) stroomde |
(dat wij) stromen | (dat wij) stroomden |
(dat jullie) stromen | (dat jullie) stroomden |
(dat gij) stromet | (dat gij) stroomdet |
(dat zij) stromen | (dat zij) stroomden |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
stromend, stromende | (hebben) gestroomd |