Synoniemen: aanzien, dulden, gedogen, lijden, pikken, toelaten, tolereren, velen, verdragen, kunnen tegen, op zich laten zitten, gelijden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈɦɑrdə(n)/ |
---|
Afbreking | har·den |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) hard | (ik) hardde |
(jij) hardt | (jij) hardde |
(hij) hardt | (hij) hardde |
(wij) harden | (wij) hardden |
(jullie) harden | (jullie) hardden |
(gij) hardt | (gij) harddet |
(zij) harden | (zij) hardden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) harde | (dat ik) hardde |
(dat jij) harde | (dat jij) hardde |
(dat hij) harde | (dat hij) hardde |
(dat wij) harden | (dat wij) hardden |
(dat jullie) harden | (dat jullie) hardden |
(dat gij) hardet | (dat gij) harddet |
(dat zij) harden | (dat zij) hardden |
Gebiedende wijs |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
hard | hardt |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
hardend, hardende | (hebben) hehard |
Die lucht is niet te harden!
Niet te harden hè?
Meent hij in ernst dat het stuitend gerochel dat hij voortbrengt, langer dan één minuut te harden is?