Synoniemen: aanzien, dulden, gedogen, harden, pikken, toelaten, tolereren, velen, verdragen, kunnen tegen, op zich laten zitten, gelijden
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈlɛi̯də(n)/ |
---|
Afbreking | lijd·en |
---|
Vervoeging
Aantonende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(ik) lijd | (ik) leed |
(jij) lijdt | (jij) leed |
(hij) lijdt | (hij) leed |
(wij) lijden | (wij) leden |
(jullie) lijden | (jullie) leden |
(gij) lijdt | (gij) leedt |
(zij) lijden | (zij) leden |
Aanvoegende wijs |
---|
Tegenwoordige tijd | Verleden tijd |
---|
(dat ik) lijde | (dat ik) lede |
(dat jij) lijde | (dat jij) lede |
(dat hij) lijde | (dat hij) lede |
(dat wij) lijden | (dat wij) leden |
(dat jullie) lijden | (dat jullie) leden |
(dat gij) lijdet | (dat gij) ledet |
(dat zij) lijden | (dat zij) leden |
Deelwoorden |
---|
Tegenwoordig deelwoord | Verleden deelwoord |
---|
lijdend, lijdende | (hebben) geleden |
Hoe kan zo iemand dergelijk gezelschap lijden?
We kunnen elkaar niet lijden, dat is een ding dat zeker is.