Ynformaasje oer it wurd uitkrijgen (Nederlânsk → Esperanto: finlegi)

Synonimen: aflezen, dóórlezen, uitlezen

Wurdsoartetiidwurd

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) krijg uit(ik) kreeg uit
(jij) krijgt uit(jij) kreeg uit
(hij) krijgt uit(hij) kreeg uit
(wij) krijgen uit(wij) kregen uit
(jullie) krijgen uit(jullie) kregen uit
(gij) krijgt uit(gij) kreegt uit
(zij) krijgen uit(zij) kregen uit
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) uitkrijge(dat ik) uitkrege
(dat jij) uitkrijge(dat jij) uitkrege
(dat hij) uitkrijge(dat hij) uitkrege
(dat wij) uitkrijgen(dat wij) uitkregen
(dat jullie) uitkrijgen(dat jullie) uitkregen
(dat gij) uitkrijget(dat gij) uitkreget
(dat zij) uitkrijgen(dat zij) uitkregen
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
uitkrijgend, uitkrijgende(hebben) uitgekregen

Oarsettingen

Esperantofinlegi
Fryskôflêze
Ingelskread; read out
Yslânsklesa upp