Ynformaasje oer it wurd afmaken (Nederlânsk → Esperanto: finfari)

Synonimen: afwerken, beëindigen, een einde maken aan, klaarkomen met, volbrengen

Wurdsoartetiidwurd
Utspraak/ˈɑfmakə(n)/
Ofbrekingaf·ma·ken

Ferfoarming

Oantoanende foarm
NotiidDoetiid
(ik) maak af(ik) maakte af
(jij) maakt af(jij) maakte af
(hij) maakt af(hij) maakte af
(wij) maken af(wij) maakten af
(jullie) maken af(jullie) maakten af
(gij) maakt af(gij) maaktet af
(zij) maken af(zij) maakten af
Oanfoegjende foarm
NotiidDoetiid
(dat ik) afmake(dat ik) afmaakte
(dat jij) afmake(dat jij) afmaakte
(dat hij) afmake(dat hij) afmaakte
(dat wij) afmaken(dat wij) afmaakten
(dat jullie) afmaken(dat jullie) afmaakten
(dat gij) afmaket(dat gij) afmaaktet
(dat zij) afmaken(dat zij) afmaakten
hjittende foarm
Iental/MeartalMeartal
maak afmaakt af
Mulwurden
NomulwurdDoemulwurd
afmakend, afmakende(hebben) afgemaakt

Foarbylden fan gebrûk

Hij kon zijn gedachten niet afmaken.

Oarsettingen

Afrikaanskvolbring
Esperantofinfari; elfari
Frânskachever
Hongaarskvégigvisz
Ingelskfinish