Information about the word geuren (Dutch → Esperanto: bonodori)

Synonym: lekker ruiken

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɣørə(n)/
Hyphenationgeu·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) geur(ik) geurde
(jij) geurt(jij) geurde
(hij) geurt(hij) geurde
(wij) geuren(wij) geurden
(jullie) geuren(jullie) geurden
(gij) geurt(gij) geurdet
(zij) geuren(zij) geurden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) geure(dat ik) geurde
(dat jij) geure(dat jij) geurde
(dat hij) geure(dat hij) geurde
(dat wij) geuren(dat wij) geurden
(dat jullie) geuren(dat jullie) geurden
(dat gij) geuret(dat gij) geurdet
(dat zij) geuren(dat zij) geurden
Participles
Present participlePast participle
geurend, geurende(hebben) gegeurd

Usage samples

Op de hellingen geurde de lente met orchideeën, rozen en talloze andere bloemen, waarvan we de namen niet eens kenden.

Translations

Esperantobonodori