Information about the word afkeuren (Dutch → Esperanto: deklari netaŭga)

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfkøːrə(n)/
Hyphenationaf·keu·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) keur af(ik) keurde af
(jij) keurt af(jij) keurde af
(hij) keurt af(hij) keurde af
(wij) keuren af(wij) keurden af
(jullie) keuren af(jullie) keurden af
(gij) keurt af(gij) keurdet af
(zij) keuren af(zij) keurden af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) afkeure(dat ik) afkeurde
(dat jij) afkeure(dat jij) afkeurde
(dat hij) afkeure(dat hij) afkeurde
(dat wij) afkeuren(dat wij) afkeurden
(dat jullie) afkeuren(dat jullie) afkeurden
(dat gij) afkeuret(dat gij) afkeurdet
(dat zij) afkeuren(dat zij) afkeurden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
keur afkeurt af
Participles
Present participlePast participle
afkeurend, afkeurende(hebben) afgekeurd

Usage samples

Er was, gedurende de afgelopen oorlog, een tijd dat alle piloten die waren afgekeurd bij mij terechtkwamen.

Translations

Englishcondemn; declare unfit for use; scrap
Esperantodeklari netaŭga