Information about the word forceren (Dutch → Esperanto: trostreĉi)

Synonym: overspannen

Part of speechverb
Pronunciation/fɔrˈserə(n)/
Hyphenationfor·ce·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) forceer(ik) forceerde
(jij) forceert(jij) forceerde
(hij) forceert(hij) forceerde
(wij) forceren(wij) forceerden
(jullie) forceren(jullie) forceerden
(gij) forceert(gij) forceerdet
(zij) forceren(zij) forceerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) forcere(dat ik) forceerde
(dat jij) forcere(dat jij) forceerde
(dat hij) forcere(dat hij) forceerde
(dat wij) forceren(dat wij) forceerden
(dat jullie) forceren(dat jullie) forceerden
(dat gij) forceret(dat gij) forceerdet
(dat zij) forceren(dat zij) forceerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
forceerforceert
Participles
Present participlePast participle
forcerend, forcerende(hebben) geforceerd

Translations

Englishstrain
Esperantotrostreĉi