Information about the word tieren (Dutch → Esperanto: prosperi)

Synonyms: bloeien, floreren, gedijen, vooruitkomen, welvaren

Part of speechverb
Pronunciation/ˈtiːrə(n)/
Hyphenationtie·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) tier(ik) tierde
(jij) tiert(jij) tierde
(hij) tiert(hij) tierde
(wij) tieren(wij) tierden
(jullie) tieren(jullie) tierden
(gij) tiert(gij) tierdet
(zij) tieren(zij) tierden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) tiere(dat ik) tierde
(dat jij) tiere(dat jij) tierde
(dat hij) tiere(dat hij) tierde
(dat wij) tieren(dat wij) tierden
(dat jullie) tieren(dat jullie) tierden
(dat gij) tieret(dat gij) tierdet
(dat zij) tieren(dat zij) tierden
Participles
Present participlePast participle
tierend, tierende(hebben) getierd

Usage samples

Hier tierden in oude tijden tevens welig die benden van vogelvrije avonturiers, wier daden in Engelse balladen zijn blijven voortleven.

Translations

Afrikaansfloreer
Catalanprosperar
Englishflourish; thrive
Esperantoprosperi; flori
Faeroeseeydnast; trívast
Frenchprospérer
Germangedeihen; gelingen; geraten; glücken; prosperieren
Greekακμάζω
Italianprosperare
Polishpowodzić się; prosperować
Portugueseprosperar
Saterland Frisiandäie; gelinge; glukje; roakje; tiegje
Spanishprosperar