Information about the word accorderen (Dutch → Esperanto: akordiĝi)

Synonyms: bijeenpassen, het eens worden, overeenstemmen, rijmen, tot een overeenkomst komen, tot overeenstemming komen, tot een vergelijk komen

Part of speechverb
Pronunciation/ɑkɔrˈdeːrə(n)/
Hyphenationac·cor·de·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) accordeer(ik) accordeerde
(jij) accordeert(jij) accordeerde
(hij) accordeert(hij) accordeerde
(wij) accorderen(wij) accordeerden
(jullie) accorderen(jullie) accordeerden
(gij) accordeert(gij) accordeerdet
(zij) accorderen(zij) accordeerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) accordere(dat ik) accordeerde
(dat jij) accordere(dat jij) accordeerde
(dat hij) accordere(dat hij) accordeerde
(dat wij) accorderen(dat wij) accordeerden
(dat jullie) accorderen(dat jullie) accordeerden
(dat gij) accorderet(dat gij) accordeerdet
(dat zij) accorderen(dat zij) accordeerden
Participles
Present participlePast participle
accorderend, accorderende(hebben) geaccordeerd

Translations

Catalanposar‐se d’acord
Englishagree
Esperantoakordiĝi
Frenchs’accorder; se mettre d’accord; se mettre en humeur
Germanübereinstimmen; klarkommen; in Einklang sein; zusammenpassen; sich vertragen
Icelandicsamþykkja
Portugueseentrar em acordo
Saterland Frisianuureenstimme