Information about the word afnemen (Dutch → Esperanto: malfortiĝi)

Synonyms: verflauwen, luwen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɑfnemə(n)/
Hyphenationaf·ne·men

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(hij) neemt af(hij) nam af
(zij) nemen af(zij) namen af
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat hij) afneme(dat hij) afname
(dat zij) afnemen(dat zij) afnamen
Participles
Present participlePast participle
afnemend, afnemende(zijn) afgenomen

Usage samples

Heel de nacht brulde en jammerde de storm over de hoogvlakte, en pas toen de dag aanbrak, nam het waaien af.
Tegen de avond nam de storm af.

Translations

Esperantomalfortiĝi; malplifortiĝi