Information about the word storen (Dutch → Esperanto: ĝeni)

Synonyms: dwarszitten, lastig vallen, hinderen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈstoːrə(n)/
Hyphenationsto·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) stoor(ik) stoorde
(jij) stoort(jij) stoorde
(hij) stoort(hij) stoorde
(wij) storen(wij) stoorden
(jullie) storen(jullie) stoorden
(gij) stoort(gij) stoordet
(zij) storen(zij) stoorden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) store(dat ik) stoorde
(dat jij) store(dat jij) stoorde
(dat hij) store(dat hij) stoorde
(dat wij) storen(dat wij) stoorden
(dat jullie) storen(dat jullie) stoorden
(dat gij) storet(dat gij) stoordet
(dat zij) storen(dat zij) stoorden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
stoorstoort
Participles
Present participlePast participle
storend, storende(hebben) gestoord

Usage samples

Het spijt me dat ik u zo laat nog heb gestoord.
U stoort de patiënten!
Als de mensen zo verschrikkelijk bang voor die plek waren, dan zou hij ook zeker niet gestoord worden.
Ik stoor toch niet?

Translations

Englishbother
Esperantoĝeni
Germanstören