Information about the word ordonneren (Dutch → Esperanto: aranĝi)

Synonyms: aanrichten, arrangeren, bedisselen, opstellen, regelen, ritselen, zorgen voor, in orde maken

Part of speechverb
Pronunciation/ɔrdoˈnerə(n)/
Hyphenationor·don·ne·ren

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) ordonneer(ik) ordonneerde
(jij) ordonneert(jij) ordonneerde
(hij) ordonneert(hij) ordonneerde
(wij) ordonneren(wij) ordonneerden
(jullie) ordonneren(jullie) ordonneerden
(gij) ordonneert(gij) ordonneerdet
(zij) ordonneren(zij) ordonneerden
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) ordonnere(dat ik) ordonneerde
(dat jij) ordonnere(dat jij) ordonneerde
(dat hij) ordonnere(dat hij) ordonneerde
(dat wij) ordonneren(dat wij) ordonneerden
(dat jullie) ordonneren(dat jullie) ordonneerden
(dat gij) ordonneret(dat gij) ordonneerdet
(dat zij) ordonneren(dat zij) ordonneerden
Imperative mood
Singular/PluralPlural
ordonneerordonneert
Participles
Present participlePast participle
ordonnerend, ordonnerende(hebben) geordonneerd

Translations

Afrikaanssorg vir; reël
Catalanarranjar; arreglar
Danishindrette; ordne; arrangere
Englisharrange; fix up; array; care for
Esperantoaranĝi
Faeroeseskipa fyri
Finnishjärjestää
Frenchaccommoder; arranger; disposer; goupiller
Germanarrangieren; einrichten; ordnen; anordnen; veranstalten; in Ordnung bringen; zurechtmachen; herrichten; organisieren; vorbereiten; machen; bearbeiten; ausrichten; abwickeln; erledigen; übereinkommen
Icelandicinnrétta
Italianpredisporre; sistemare
Malayatur … mengatur
Norwegianinnrede
Polishorganizować; urządzać
Portuguesearranjar; arrumar; dispor; ordenar; preparar
Saterland Frisiananoardenje; arrangierje; feranstaltje; iengjuchte; oardenje
Spanisharreglar
Swedisharrangera; inreda
Thaiจัด
Turkishdüzenlemek; tertip etmek