Information about the word bespreken (Dutch → Esperanto: pridiskuti)

Part of speechverb
Pronunciation/bəˈsprekə(n)/
Hyphenationbe·spre·ken

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) bespreek(ik) besprak
(jij) bespreekt(jij) besprak
(hij) bespreekt(hij) besprak
(wij) bespreken(wij) bespraken
(jullie) bespreken(jullie) bespraken
(gij) bespreekt(gij) bespraakt
(zij) bespreken(zij) bespraken
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) bespreke(dat ik) besprake
(dat jij) bespreke(dat jij) besprake
(dat hij) bespreke(dat hij) besprake
(dat wij) bespreken(dat wij) bespraken
(dat jullie) bespreken(dat jullie) bespraken
(dat gij) bespreket(dat gij) bespraket
(dat zij) bespreken(dat zij) bespraken
Imperative mood
Singular/PluralPlural
bespreekbespreekt
Participles
Present participlePast participle
besprekend, besprekende(hebben) besproken

Translations

Englishdiscuss
Esperantopridiskuti