Information about the word spuiten (Dutch → Esperanto: ŝpruci)

Synonyms: opspatten, stuiven, verspuiten

Part of speechverb
Pronunciation/ˈspœy̯tə(n)/
Hyphenationspui·ten

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) spuit(ik) spoot
(jij) spuit(jij) spoot
(hij) spuit(hij) spoot
(wij) spuiten(wij) spoten
(jullie) spuiten(jullie) spoten
(gij) spuit(gij) spoot
(zij) spuiten(zij) spoten
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) spuite(dat ik) spote
(dat jij) spuite(dat jij) spote
(dat hij) spuite(dat hij) spote
(dat wij) spuiten(dat wij) spoten
(dat jullie) spuiten(dat jullie) spoten
(dat gij) spuitet(dat gij) spotet
(dat zij) spuiten(dat zij) spoten
Participles
Present participlePast participle
spuitend, spuitende(zijn) gespoten

Usage samples

Terwijl hij dat deed, spoot een straal vloeistof door de nachtlucht precies naar de plaats waar hij een seconde tevoren nog gestaan had.

Translations

Catalanadollar; brollar; brufar; esquitxar; ruixar
Englishspurt; spout; spray
Esperantoŝpruci
Faeroesespræna
Frenchjaillir
Germanspritzen
Portugueseborbotar; esguichar; jorrar; minar
Russianбрызгать
Spanishbrotar; surgir
West Frisiansproeie