Synonyms: onderscheiden, onderscheid maken
Part of speech | verb |
---|
Pronunciation | /ɔndərˈkɛnə(n)/ |
---|
Hyphenation | on·der·ken·nen |
---|
Conjugation
Indicative mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(ik) onderken | (ik) onderkende |
(jij) onderkent | (jij) onderkende |
(hij) onderkent | (hij) onderkende |
(wij) onderkennen | (wij) onderkenden |
(gij) onderkent | (gij) onderkendet |
(zij) onderkennen | (zij) onderkenden |
Subjunctive mood |
---|
Present tense | Past tense |
---|
(dat ik) onderkenne | (dat ik) onderkende |
(dat jij) onderkenne | (dat jij) onderkende |
(dat hij) onderkenne | (dat hij) onderkende |
(dat wij) onderkennen | (dat wij) onderkenden |
(dat gij) onderkennet | (dat gij) onderkendet |
(dat zij) onderkennen | (dat zij) onderkenden |
Imperative mood |
---|
Singular/Plural | Plural |
---|
onderken | onderkent |
Participles |
---|
Present participle | Past participle |
---|
onderkennend, onderkennende | (hebben) onderkend |