Information about the word opblazen (Dutch → Esperanto: eksplodigi)

Synonyms: laten ontploffen, laten springen, tot ontploffing brengen

Part of speechverb
Pronunciation/ˈɔblazə(n)/
Hyphenationop·bla·zen

Conjugation

Indicative mood
Present tensePast tense
(ik) blaas op(ik) blies op
(jij) blaast op(jij) blies op
(hij) blaast op(hij) blies op
(wij) blazen op(wij) bliezen op
(jullie) blazen op(jullie) bliezen op
(gij) blaast op(gij) bliest op
(zij) blazen op(zij) bliezen op
Subjunctive mood
Present tensePast tense
(dat ik) opblaze(dat ik) opblieze
(dat jij) opblaze(dat jij) opblieze
(dat hij) opblaze(dat hij) opblieze
(dat wij) opblazen(dat wij) opbliezen
(dat jullie) opblazen(dat jullie) opbliezen
(dat gij) opblazet(dat gij) opbliezet
(dat zij) opblazen(dat zij) opbliezen
Imperative mood
Singular/PluralPlural
blaas opblaast op
Participles
Present participlePast participle
opblazend, opblazende(hebben) opgeblazen

Usage samples

Als we de top bereiken, kunnen we het pad achter ons opblazen.
De meeste doden vielen in de stad Yola waar terroristen zich op een parkeerplaats bij een markt opbliezen en 32 mensen mee in de dood namen.

Translations

Englishblow up
Esperantoeksplodigi
Germanzur Explosion bringen; explodieren lassen; zum Ausbruch bringen; hervorbrechen lassen
Portuguesecausar explosão