Information über das Wort spartelen (Niederländisch → Esperanto: barakti)

Synonyme: worstelen, zich aftobben

WortartVerb
Aussprache/ˈspɑrtələ(n)/
Trennungspar·te·len

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) spartel(ik) spartelde
(jij) spartelt(jij) spartelde
(hij) spartelt(hij) spartelde
(wij) spartelen(wij) spartelden
(jullie) spartelen(jullie) spartelden
(gij) spartelt(gij) sparteldet
(zij) spartelen(zij) spartelden
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) spartele(dat ik) spartelde
(dat jij) spartele(dat jij) spartelde
(dat hij) spartele(dat hij) spartelde
(dat wij) spartelen(dat wij) spartelden
(dat jullie) spartelen(dat jullie) spartelden
(dat gij) spartelet(dat gij) sparteldet
(dat zij) spartelen(dat zij) spartelden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
spartelspartelt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
spartelend, spartelende(hebben) gesparteld

Gebrauchsbeispiele

Hij spartelde naar de oever en hees zichzelf op de wal.

Übersetzungen

Deutschsich sträuben; zappeln; sich winden; strampeln; sich herumwerfen; ringen; ankämpfen
Englischflounder; struggle
Esperantobarakti
Färöerischsprakla
Finnischrimpuilla
Französischse débattre; se démener
Griechischαγωνίζομαι
Italienischbattersi; lottare
Katalanischforcejar
Portugiesischdebater‐se; espernear; estrebuchar
Russischбарахтаться
Saterfriesischsik struuwje; spattelje; wrosselje
Spanischbregar; forcejear