Information über das Wort aandoen (Niederländisch → Esperanto: surmeti)

Synonyme: aantrekken, opzetten

WortartVerb
Aussprache/ˈandun/
Trennungaan·doen

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) doe aan(ik) deed aan
(jij) doet aan(jij) deed aan
(hij) doet aan(hij) deed aan
(wij) doen aan(wij) deden aan
(jullie) doen aan(jullie) deden aan
(gij) doet aan(gij) deedt aan
(zij) doen aan(zij) deden aan
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) aandoe(dat ik) aandede
(dat jij) aandoe(dat jij) aandede
(dat hij) aandoe(dat hij) aandede
(dat wij) aandoen(dat wij) aandeden
(dat jullie) aandoen(dat jullie) aandeden
(dat gij) aandoet(dat gij) aandedet
(dat zij) aandoen(dat zij) aandeden
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
doe aandoet aan
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
aandoend, aandoende(hebben) aangedaan

Gebrauchsbeispiele

Ga je trui aandoen.

Übersetzungen

Deutschantun; anziehen; auflegen; anlegen
Englischput on
Esperantosurmeti
Französischimposer; mettre; revêtir
Polnischnałożyć
Portugiesischaplicar; apor; vestir
Rumänischse încălța
Saterfriesischandwo; anluuke
Spanischponer; sobreponer
Thaiพอก; สวม; ใส่
Ungarischrátesz
Westfriesischoandwaan