Information über das Wort verbreken (Niederländisch → Esperanto: rompi)

Synonyme: breken, dóórbreken, stukbreken

WortartVerb
Aussprache/vərˈbrekə(n)/
Trennungver·bre·ken

Konjugation

Indikativ
PräsensPräterium
(ik) verbreek(ik) verbrak
(jij) verbreekt(jij) verbrak
(hij) verbreekt(hij) verbrak
(wij) verbreken(wij) verbraken
(jullie) verbreken(jullie) verbraken
(gij) verbreekt(gij) verbraakt
(zij) verbreken(zij) verbraken
Konjunktiv
PräsensPräterium
(dat ik) verbreke(dat ik) verbrake
(dat jij) verbreke(dat jij) verbrake
(dat hij) verbreke(dat hij) verbrake
(dat wij) verbreken(dat wij) verbraken
(dat jullie) verbreken(dat jullie) verbraken
(dat gij) verbreket(dat gij) verbraket
(dat zij) verbreken(dat zij) verbraken
Imperativ
Einzahl/MehrzahlMehrzahl
verbreekverbreekt
Partizipien
PräsenspartizipPerfektpartizip
verbrekend, verbrekende(hebben) verbroken

Gebrauchsbeispiele

Verbreek de keten niet!

Übersetzungen

Afrikaansbreek
Dänischbrække; bryde; afbryde
Deutschbrechen; abbrechen; aufbrechen
Englischbreak
Englisch (Altenglisch)brecan
Esperantorompi
Färöerischbróta
Finnischsärkeä
Französischbriser; rompre; violer; casser
Italienischrompere; spezzare
Jamaikanisches Kreolischmash
Katalanischrompre; trencar
Lateinrumpere
Luxemburgischbriechen
Malaiischmempecahkan; pecahkan
Niederdeutschbreaken; brekken; braeken
Papiamentobres; kibra
Polnischłamać; rwać
Portugiesischpartir; quebrar; rasgar; romper
Saterfriesischapbreeke; breeke; oubreeke
Schottisch Gälischbris
Schwedischavbryta; bryta; knäcka
Spanischquebrar; romper
Srananbroko
Suaheli‐vunja
Thaiทำแตก; หัก
Tschechischlámat; rozbít; zlomit
Westfriesischbrekke; ferbrekke; skeine