Informasie oor die woord kunnen (Nederlands → Esperanto: povi)

Sinoniem: bij machte zijn

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈkɵnə(n)/
Afbrekingkun·nen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) kan(ik) kon
(jij) kan, kunt(jij) kon
(hij) kan(hij) kon
(wij) kunnen(wij) konden
(jullie) kunnen(jullie) konden
(gij) kunt(gij) kondt
(zij) kunnen(zij) konden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) kunne(dat ik) konde
(dat jij) kunne(dat jij) konde
(dat hij) kunne(dat hij) konde
(dat wij) kunnen(dat wij) konden
(dat jullie) kunnen(dat jullie) konden
(dat gij) kunnet(dat gij) kondet
(dat zij) kunnen(dat zij) konden
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
kunnend, kunnende(hebben) gekund

Voorbeelde van gebruik

Hij kan niet als toerekeningsvatbaar beschouwd worden.
Kunt u iets ergers bedenken?
Praten kan ik niet met hem.
Iemand die zijn dood wilde, kon twee redenen hebben.
Melk heb ik u gegeven, geen vast voedsel, want dat kondt gij nog niet verdragen.
Wat zij later zouden doen, konden wij niet voorzien.
Kunt u deze taal lezen?
Deze week kan u Mars met het blote oog waarnemen.
Wat kan ik voor je doen?
Hoe komt het dan dat wij het niet kunnen?

Vertalinge

Afrikaanskan; mag
Deenskunne
Duitskönnen; vermögen
Engelsmay; be able; can; be able to
Engels (Ou Engels)cunnan
Esperantopovi
Faroëesfáa; kunna
Finsvoida
Franspouvoir
Italiaanspotere
Kabilieszmer
Katalaanspoder
Latynposse; potui
Luxemburgskënnen
Maleisboleh
Nederduitskünnen; köänen; kinnen
Papiamentspor
Poolsmóc
Portugeespoder; ter a faculdade de
Roemeensputea
Russiesмочь
Saterfriesduure; konne
Skotscan
Spaanspoder
Sranankan; man
Swahili‐weza
Sweedsgitta; må; mäkta; orka
Thaiเป็น; สามารถ; ไหว; ได้
Wes‐Friesmogen; kinne; meie