Informasie oor die woord eten (Nederlands → Esperanto: manĝi)

Sinonieme: bikken, maaltijden, nuttigen, vreten

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈetə(n)/
Afbrekingeten

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) eet(ik) at
(jij) eet(jij) at
(hij) eet(hij) at
(wij) eten(wij) aten
(jullie) eten(jullie) aten
(gij) eet(gij) at
(zij) eten(zij) aten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) ete(dat ik) ate
(dat jij) ete(dat jij) ate
(dat hij) ete(dat hij) ate
(dat wij) eten(dat wij) aten
(dat jullie) eten(dat jullie) aten
(dat gij) etet(dat gij) atet
(dat zij) eten(dat zij) aten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
eeteet
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
etend, etende(hebben) gegeten

Voorbeelde van gebruik

Ginger klom weer naar beneden en ze aten zoveel dadels als ze lustten.
Zwijgend at hij een paar broodjes en dronk een glas wijn.
„Ja, ja, dat weet ik”, zei Tom Poes al etend.
Dan eet ik wel abrikozen en ik drink er water bij.
Hij was hier gekomen om zonder moeite zijn buik vol te eten.
Dat zal ik doen zodra ik iets heb gegeten.

Vertalinge

Afrikaanseet
Albaniesha
Deensæde; spise
Duitsessen; fressen; genießen; speisen
Engelseat; feed
Engels (Ou Engels)etan
Esperantomanĝi
Faroëeseta
Finssyödä
Fransdéjeuner; manger
Hawaiïeshoʻopiha; ʻai; ʻai iho
Hongaarseszik
Italiaansmangiare
Jamaikaanse Patoisiit; nyam
Jiddisjעסן; אַכלען
Kabiliesecc
Katalaansmenjar
Latynedere
Luxemburgsiessen
Maleismakan; memakan
Nederduitseaten
Noorsete; spise
Papiamentskome
Poolsjeść
Portugeescomer
Roemeensmânca
Russiesесть; обедать; пообедать; съесть; кушать
Saterfriesfreete; genäite; iete; spiesje
Skotseat
Skots-Gaeliesith
Spaanscomer
Sranannyan
Swahili‐la
Sweedsspisa; äta
Thaiกินอาหาร; รับประทาน; กิน; กินข้าว; ทาน; ทานข้าว
Tsjeggiesjíst
Turksyemek
Walliesbwyta
Wes‐Friesite; frette
Yslandséta