Sinonieme: bikken, maaltijden, nuttigen, vreten
Woordsoort | werkwoord |
---|
Uitspraak | /ˈetə(n)/ |
---|
Afbreking | eten |
---|
Vervoeging
Aantonende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(ik) eet | (ik) at |
(jij) eet | (jij) at |
(hij) eet | (hij) at |
(wij) eten | (wij) aten |
(jullie) eten | (jullie) aten |
(gij) eet | (gij) at |
(zij) eten | (zij) aten |
Aanvoegende wys |
---|
Teenwoordige tyd | Verlede tyd |
---|
(dat ik) ete | (dat ik) ate |
(dat jij) ete | (dat jij) ate |
(dat hij) ete | (dat hij) ate |
(dat wij) eten | (dat wij) aten |
(dat jullie) eten | (dat jullie) aten |
(dat gij) etet | (dat gij) atet |
(dat zij) eten | (dat zij) aten |
Gebiedende wys |
---|
Enkelvoud/Meervoud | Meervoud |
---|
eet | eet |
Deelwoorde |
---|
Teenwoordige deelwoord | Verlede deelwoord |
---|
etend, etende | (hebben) gegeten |
Ginger klom weer naar beneden en ze aten zoveel dadels als ze lustten.
Zwijgend at hij een paar broodjes en dronk een glas wijn.
„Ja, ja, dat weet ik”, zei Tom Poes al etend.
Dan eet ik wel abrikozen en ik drink er water bij.
Hij was hier gekomen om zonder moeite zijn buik vol te eten.
Dat zal ik doen zodra ik iets heb gegeten.