Informasie oor die woord zingen (Nederlands → Esperanto: kanti)

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈzɪŋə(n)/
Afbrekingzin·gen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) zing(ik) zong
(jij) zingt(jij) zong
(hij) zingt(hij) zong
(wij) zingen(wij) zongen
(jullie) zingen(jullie) zongen
(gij) zingt(gij) zongt
(zij) zingen(zij) zongen
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) zinge(dat ik) zonge
(dat jij) zinge(dat jij) zonge
(dat hij) zinge(dat hij) zonge
(dat wij) zingen(dat wij) zongen
(dat jullie) zingen(dat jullie) zongen
(dat gij) zinget(dat gij) zonget
(dat zij) zingen(dat zij) zongen
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
zingzingt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
zingend, zingende(hebben) gezongen

Voorbeelde van gebruik

Er zal gezongen en gedanst worden.
Maar als je erbij zingt, valt dat niet zo op.
Puc had Laurie nog nooit horen zingen en was werkelijk onder de indruk.
Als dat hier zo was geweest, was Lee Towers nooit gaan zingen.

Vertalinge

Afrikaanssing
Albanieskëndoj
Deenssynge
Duitssingen; schlagen
Engelssing
Engels (Ou Engels)singan
Esperantokanti
Faroëessyngja
Finslaulaa
Franschanter
Grieks (Ou Grieks)ᾄδω
Hongaarsénekel
Italiaanscantare
Jamaikaanse Patoissing
Jiddisjזינגען
Katalaanscantar
Latyncanere; cantare; canturire
Luxemburgssangen
Maleisnyanyi; menyanyi; bernyanyi
Nederduitssingen
Noorssynge
Papiamentskanta
Poolsśpiewać
Portugeescantar
Roemeenscânta
Russiesпеть; спеть; распевать
Saterfriessjunge
Skots-Gaeliesgabh; seinn
Spaanscantar
Sranansingi
Sweedssjunga
Thaiร้องเพลง
Tsjeggiespět; zpívat
Walliescanu
Wes‐Friessjonge