Informasie oor die woord modderen (Nederlands → Esperanto: fuŝi)

Sinonieme: beunhazen, broddelen, hannesen, knoeien, stuntelen, verhaspelen, verknoeien, verprutsen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈmɔdərə(n)/
Afbrekingmod·de·ren

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) modder(ik) modderde
(jij) moddert(jij) modderde
(hij) moddert(hij) modderde
(wij) modderen(wij) modderden
(jullie) modderen(jullie) modderden
(gij) moddert(gij) modderdet
(zij) modderen(zij) modderden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) moddere(dat ik) modderde
(dat jij) moddere(dat jij) modderde
(dat hij) moddere(dat hij) modderde
(dat wij) modderen(dat wij) modderden
(dat jullie) modderen(dat jullie) modderden
(dat gij) modderet(dat gij) modderdet
(dat zij) modderen(dat zij) modderden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
moddermoddert
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
modderend, modderende(hebben) gemodderd

Vertalinge

Duitspfuschen; verpfuschen; verhunzen; verderben
Engelsbotch; bungle; screw up; spoil; blow; blunder; flub; ball; foozle
Esperantofuŝi
Faroëesbongla; fesja; klombra
Finshutiloida
Fransgâcher
Katalaansadobassar; pastifejar; potinejar
Portugeesborrar; fazer às pressas; trabalhar mal
Saterfriesfuchelje; fuddelje; fuskje; kwaksalwerje; ruusje
Spaanschafallar; chapucear
Turksazdırmak