Informasie oor die woord uitgaan (Nederlands → Esperanto: finiĝi)

Sinonieme: aflopen, eindigen, ophouden, uitraken, verlopen, ten einde lopen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈœy̯txan/
Afbrekinguit·gaan

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(hij) gaat uit(hij) ging uit
(zij) gaan uit(zij) gingen uit
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat hij) uitga(dat hij) uitginge
(dat zij) uitgaan(dat zij) uitgingen
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
uitgaand, uitgaande(zijn) uitgegaan

Vertalinge

Afrikaanseindig
Deensebbe ud
Duitsenden; endigen; aufhören; zu Ende gehen; ein Ende nehmen; ablaufen; auslaufen
Engelsexpire
Esperantofiniĝi
Faroëesverða endaður
Fransfinir; prendre fin; se terminer
Maleisberakhir
Noorsutlope
Papiamentskaba
Portugeesacabar; terminar
Roemeensse sfârși
Saterfrieseendigje; eendje
Spaansexpirar; terminarse
Sranankaba
Sweedssluta
Thaiจบ; เสร็จ
Turksbitmek
Wes‐Friesbeteare