Informasie oor die woord afvallen (Nederlands → Esperanto: fali)

Sinonieme: flikkeren, neervallen, vallen, verschieten, stuiken

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɑfɑlə(n)/
Afbrekingaf·val·len

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) val af(ik) viel af
(jij) valt af(jij) viel af
(hij) valt af(hij) viel af
(wij) vallen af(wij) vielen af
(jullie) vallen af(jullie) vielen af
(gij) valt af(gij) vielt af
(zij) vallen af(zij) vielen af
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) afvalle(dat ik) afviele
(dat jij) afvalle(dat jij) afviele
(dat hij) afvalle(dat hij) afviele
(dat wij) afvallen(dat wij) afvielen
(dat jullie) afvallen(dat jullie) afvielen
(dat gij) afvallet(dat gij) afvielet
(dat zij) afvallen(dat zij) afvielen
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
val afvalt af
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
afvallend, afvallende(zijn) afgevallen

Vertalinge

Afrikaansval
Deensfalde
Duitsfallen; hinfallen
Engelsfall; lapse
Engels (Ou Engels)feallan
Esperantofali
Faroëesfalla
Finspudota
Franss’abattre; tomber
Hongaarsesik
Jamaikaanse Patoisfaal
Jiddisjפֿאַלן
Katalaanscaure
Latyncadere
Luxemburgsfalen
Maleisjatuh
Nederduitsvallen
Noorsdette; falle
Papiamentsdal abou; kai
Poolspadać
Portugeescair; desabar; ruir; tombar
Roemeenscădea
Russiesпадать
Saterfriesfaale
Skotsfa
Skots-Gaeliestuit
Spaanscaer
Srananfadon
Sweedsfalla; ramla
Thaiตก; หกล้ม
Tsjeggiesklesat; klesnout; padat; padnout; poklesnout; spadnout; upadat; upadnout
Turksdüşmek
Wes‐Friesdrippe; falle