Informasie oor die woord hannesen (Nederlands → Esperanto: fuŝi)

Sinonieme: beunhazen, broddelen, knoeien, modderen, stuntelen, verhaspelen, verknoeien, verprutsen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈɦɑnəsə(n)/
Afbrekinghan·ne·sen

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) hannes(ik) hanneste
(jij) hannest(jij) hanneste
(hij) hannest(hij) hanneste
(wij) hannesen(wij) hannesten
(jullie) hannesen(jullie) hannesten
(gij) hannest(gij) hannestet
(zij) hannesen(zij) hannesten
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) hannese(dat ik) hanneste
(dat jij) hannese(dat jij) hanneste
(dat hij) hannese(dat hij) hanneste
(dat wij) hannesen(dat wij) hannesten
(dat jullie) hannesen(dat jullie) hannesten
(dat gij) hanneset(dat gij) hannestet
(dat zij) hannesen(dat zij) hannesten
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
hanneshannest
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
hannesend, hannesende(hebben) gehannest

Voorbeelde van gebruik

Dan sta je in het donker niet zo te hannesen.

Vertalinge

Duitspfuschen; verpfuschen; verhunzen; verderben
Engelsbotch; bungle; screw up; spoil; blow; blunder; flub; ball; foozle
Esperantofuŝi
Faroëesbongla; fesja; klombra
Finshutiloida
Fransgâcher
Katalaansadobassar; pastifejar; potinejar
Portugeesborrar; fazer às pressas; trabalhar mal
Saterfriesfuchelje; fuddelje; fuskje; kwaksalwerje; ruusje
Spaanschafallar; chapucear
Turksazdırmak