Informasie oor die woord broddelen (Nederlands → Esperanto: fuŝi)

Sinonieme: beunhazen, hannesen, knoeien, modderen, stuntelen, verhaspelen, verknoeien, verprutsen

Woordsoortwerkwoord
Uitspraak/ˈbrɔdələ(n)/
Afbrekingbrod·de·len

Vervoeging

Aantonende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(ik) broddel(ik) broddelde
(jij) broddelt(jij) broddelde
(hij) broddelt(hij) broddelde
(wij) broddelen(wij) broddelden
(jullie) broddelen(jullie) broddelden
(gij) broddelt(gij) broddeldet
(zij) broddelen(zij) broddelden
Aanvoegende wys
Teenwoordige tydVerlede tyd
(dat ik) broddele(dat ik) broddelde
(dat jij) broddele(dat jij) broddelde
(dat hij) broddele(dat hij) broddelde
(dat wij) broddelen(dat wij) broddelden
(dat jullie) broddelen(dat jullie) broddelden
(dat gij) broddelet(dat gij) broddeldet
(dat zij) broddelen(dat zij) broddelden
Gebiedende wys
Enkelvoud/MeervoudMeervoud
broddelbroddelt
Deelwoorde
Teenwoordige deelwoordVerlede deelwoord
broddelend, broddelende(hebben) gebroddeld

Vertalinge

Duitspfuschen; verpfuschen; verhunzen; verderben
Engelsbotch; bungle
Esperantofuŝi
Faroëesbongla; fesja; klombra
Finshutiloida
Fransgâcher
Katalaansadobassar; pastifejar; potinejar
Portugeesborrar; fazer às pressas; trabalhar mal
Saterfriesfuchelje; fuddelje; fuskje; kwaksalwerje; ruusje
Spaanschafallar; chapucear
Turksazdırmak