Informatie over het woord Samstag (Duits → Esperanto: sabato)

Synoniem: Sonnabend

Uitspraak/ˈzamstaːk/
AfbrekingSams·tag
Woordsoortzelfstandig naamwoord
Geslachtmanlijk

Verbuiging

 EnkelvoudMeervoud
NominatiefSamstagSamstage
GenitiefSamstags, SamstagesSamstage
DatiefSamstag, SamstageSamstagen
AccusatiefSamstagSamstage

Voorbeelden van gebruik

Erneut ist am Samstag auch Lviv in der West‐Ukraine von russischen Raketen angegriffen worden.

Vertalingen

AfrikaansSaterdag
Albaneesshtunë
Catalaansdissabte
Deenslørdag
EngelsSaturday
Engels (Oudengels)Sunnanæfen; Sæternesdæg
Esperantosabato
Faeröersleygardagur
Franssamedi
Hongaarsszombat
IJslandslaugardagur
Italiaanssabato
Jamaicaans CreoolsSatide
Jiddischשבת
Latijnsabbata; sabbatum
Nederduitssünåvend; såterdag
Nederlandszaterdag
Noorslørdag
Papiamentsdjasabra
Poolssobota
Portugeessábado
Roemeenssâmbătă
SaterfriesSabbat; Snäiwende
SchotsSeturday; Saubath
Schots-GaelischDi‐sathurna; Là na Sàbaid
Spaanssábado
Thaisวันเสาร์
Tsjechischsobota
Turkscumartesi
Welsdydd Sadwrn
Westerlauwers Friessneon
Zweedslördag; sabbat