Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord weken

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(in de week zetten)
trasorbigi
(mals; murw; zacht)
🔗 Of ben ik toch te week geweest?
🔗 Maar dat kon je niet elke week volhouden.
; ; ; ;
(door de knieën gaan; zwichten)
🔗 Maar Gandalf week niet.

NederlandsEngels
weken macerate; ret; soak; soaking; sop; steep
afweken remove by soaking; come off
doorweken drench; soak; sop; steep
losweken deglutinate; unglue; unstick
verweken soften
week flabby; namby‐pamby; week; soft; squashy
wijken blench; fall back; flinch; give ground; give way; recession; retire; retreat