Nederlands–Engels woordenboek

Engelse vertaling van het Nederlandse woord uitwonen

Nederlands → Engels
  
NederlandsEngels (indirect vertaald)Esperanto
(op; van; vanuit);
🔗 Hij liep snel het hotel uit.
(aan; door; met; om; van; vanwege; voor; wegens); ; ;
🔗 Dat deed hij uit berekening.
(over; voort; weg; verwijderd);
🔗 Zij zijn het grootste gedeelte van de dag uit.
;
🔗 De lampen waren uit.
uitgewoond
(bouwvallig; gammel)
;
ramshackle
(huizen; resideren; woonachtig zijn); ; ; ;
🔗 Ik woon bij u in de straat.
(resideren)
rezidi

NederlandsEngels
uitwonen let go to ruin
uit done; for; forth; off; out; out of; over; through; in a spirit of; from; from among; in
uitgewoond dilapidated; fallen into decay; ramshackle; in disrepair
wonen abide; dig; dwell; house; live; lodge; reside; stay