Engels–Nederlands woordenboek

Nederlandse vertaling van het Engelse woord scarcity

Engels → Nederlands
  
EngelsNederlands (indirect vertaald)Esperanto
scarcity
; ;
schraalheid
root of scarcity
(mangel‐wurzel; mangold‐wurzel; mangold; mangelbeet; field beet; fodder beet)
scarce
(in short supply; scanty; few; poor; scant; thin; sparse)
scarce
(little)
; ;
scarce
(rare; uncommon)
scarce
(inadequate; insufficient; meagre; poor; short)
;
nesufiĉa
(barely; hardly; only just; scarcely); ;
🔗 Even a barbarian should not dare to say what I was about to say to one whom I have known scarce half a dozen minutes.

EngelsNederlands
scarcity gebrek; schaarsheid; schaarste; zeldzaamheid
root of scarcity voederbiet
scarcity of gebrek aan
scarce amper; moeilijk; nauwelijks; pas; schaars; spaarzaam; ternauwernood; zeldzaam