English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word trifle

English	Dutch (translated indirectly)	Esperanto
trifle (bagatelle)	bagatel ; beuzelarij ; kleinigheid	bagatelo
trifle	akkefietje ; akkevietje	laboreto
a trifle (a little; rather; some; somewhat; to some extent; a bit; slightly; some amount; any amount; a little bit; a touch)	een beetje	iom
trifling (insignificant; minor; trite; trivial)	beuzelachtig ; onbeduidend ; onbetekenend	bagatela
trifling	beuzelarij	frivolaĵo

English	Dutch
trifle	⇆ aalmoes; ⇆ akkefietje; ⇆ akkevietje; ⇆ bagatel; ⇆ beuzelarij; ⇆ beuzelen; ⇆ beuzeling; ⇆ fooitje; ⇆ frutselen; ⇆ futselen; ⇆ grijpstuiver; ⇆ ietsepietsje; ⇆ keutelen; ⇆ kleinigheid; ⇆ liflafje; ⇆ niemendalletje; ⇆ nietigheid; ⇆ peuleschil; ⇆ prutsding; ⇆ schimmetje; ⇆ snorrepijperij; ⇆ <soort dessert>; ⇆ spelen; ⇆ spotten
a trifle	⇆ een beetje; ⇆ een ietsje; ⇆ een schijntje
he is not to be trifled with	⇆ met hem valt niet te schertsen
the merest trifle	⇆ de minste kleinigheid
trifle away	⇆ verbeuzelen; ⇆ verklungelen; ⇆ verleuteren; ⇆ verspillen; ⇆ vertreuzelen
trifle with	⇆ spelen met; ⇆ spotten met
trifle with one’s health	⇆ met zijn gezondheid spelen
trifler	⇆ beuzelaar; ⇆ keutelaar
trifling	⇆ beuzelachtig; ⇆ gebeuzel; ⇆ gering; ⇆ miniem; ⇆ onbeduidend; ⇆ onbelangrijk; ⇆ onbetekenend