English–Dutch dictionary

Dutch translation of the English word tooth and nail

English → Dutch
  
EnglishDutch (translated indirectly)Esperanto
tooth and nail
;
najli
(stud);
🔗 What’s the matter with your tooth?
(indent)
van tanden voorzien
dentigi

EnglishDutch
tooth and nail met hand en tand
nail <een lengte‐eenheid>; betrappen; klauw; met spijkers beslaan; nagel; nagelen; niet loslaten; op de kop tikken; snappen; spijker; spijkeren; vastnagelen; vastspijkeren; vernagelen
tooth kies; tand; tanden; uittanden